Veel foutjes in oude aktes burgerlijke stand
april 9, 2016 in historie, nieuws door Redactie
Door Wieger Moll, Drachten
Bij de naspeuringen in oude akten, die op internet te vinden zijn, in mijn stamboomonderzoek schreef ik al eens eerder, dat het vroeger voor een ambtenaar die belast was met het opstellen van geboorte-, trouw- en overlijdensakten niet zo eenvoudig was om alle gegevens, die behoren te worden vermeld op hun juistheid te controleren.
Van een telefoontje, een fax, een emailtje of desnoods een whatsappje naar een andere gemeente was destijds natuurlijk geen sprake. De ambtenaar kon hooguit een brief schrijven naar collega’s, die dan handmatig in hun archief moesten proberen de gevraagde gegevens boven water te krijgen en die ook per brief terugsturen. Om nu eens op een rijtje te zetten wat er allemaal komt kijken bij het opstellen van de verschillende akten heb ik vooral zitten vlooien in de akten van rond 1840 van de gemeente Opsterland.
Bij het opstellen van geboorte- en overlijdensakten was het aantal gegevens beperkt. De vader verscheen op het gemeentehuis en verklaarde, dat zijn vrouw het leven had geschonken aan een zoon of dochter. Van beide ouders werden leeftijd, beroep en woonplaats vermeld. Hij maakte tijdstip en plaats van de geboorte bekend alsmede de naam van het kind. Twee getuigen zetten hun handtekening als bewijs, dat de aangifte daadwerkelijk had plaatsgevonden. Dat waren dikwijls ambtenaren van het gemeentehuis. Bij een overlijden werd aangifte gedaan door twee bekenden van de overledene. Dat konden familieleden, buren, maar ook collega’s zijn, soms ook een agent van politie. Ook nu werden hun namen, leeftijd en beroep in de akte vastgelegd. Ook tijdstip en adres van overlijden werden vermeld. Ook of de overledene getrouwd of weduwe/weduwnaar was. De akten werden door de getuigen ondertekend. Soms moest de ambtenaar vermelden dat een getuige niet had ondertekend, omdat deze verklaarde niet te kunnen schrijven. Soms zette een getuige een kruisje, waarbij de ambtenaar verklaarde, dat dat “zijn eigen gezette merk” was. Daarna zette de ambtenaar natuurlijk nog zijn handtekening. Deze akten werden op de dag van aangifte meteen opgesteld en ondertekend, dus geen uitgebreide controle.
Maar bij een trouwerij moest er nogal wat voorwerk worden gedaan. Van bruid en bruidegom moest een geboortebewijs worden gevraagd in de geboortegemeente. (Van voor 1811, invoering burgerlijke stand, werd daarvoor het doopregister van de kerk aangeschreven.) Dat kon van dezelfde maar ook van verschillende gemeenten zijn. Als één of meerdere ouder(s) was/waren overleden moesten er evenzovele overlijdensakten worden aangevraagd. Zij konden immers niet meer hun toestemming voor het huwelijk geven. Soms werd een schriftelijke toestemming gegeven als een ouder niet instaat of in gelegenheid was dit mondeling te doen. Dat kon dus al van vier verschillende gemeenten zijn. Totaal dus zes gemeenten. Dat laatste natuurlijk alleen in theorie, want rond 1840 trouwde men over het algemeen “in de buurt”.
Voor de bruidegom moest een certificaat van de Nationale Militie worden afgegeven waarin werd verklaard, dat hij zijn dienstplicht had vervuld of die niet hoefde te vervullen, omdat hij was uitgeloot of nog niet was opgeroepen. Of niet hoefde te dienen uit hoofde van lichaamsgebreken of door het stellen van een plaatsvervanger. Wie daadwerkelijk in dienst was moest een schriftelijke toestemming van de bataljonscommandant overleggen met verlof om te trouwen.. Als er om de een of andere reden geen overlijdensakte “geproduceerd” kon worden werd er door een notaris een akte opgesteld, waarin verschillende bekenden van de overledene van zijn/haar bestaan en dood getuigden. Het is duidelijk dat al die voorbereidingen “veel” tijd en dus ook geld kostten, maar niet iedereen kon dat betalen. Daarom werd dan aan de gemeente een Certificaat van Onvermogen of Bewijs van Armoede gevraagd. Daarin werd door twee getuigen aangegeven, dat het bruidspaar en ook hun ouders in zodanig behoeftige omstandigheden verkeerden, dat zij de kosten van een huwelijksvoltrekking niet konden dragen. En van de huwelijksvoltrekking zelf werd natuurlijk een uitgebreide akte opgesteld.
Huwelijken werden afgekondigd. Dat gebeurde in de meest letterlijke zin, namelijk mondeling, “met luider stemme en verstaanbaar”, op twee opvolgende zondagen om twaalf uur ’s middags voor de voordeur van het gemeentehuis. De afkondiging werd daarna aangeplakt. Daarvan werd van beide keren ook een akte opgesteld, waarmee kon worden bewezen, dat die afkondiging had plaatsgevonden “zonder stuiting” d.w.z.: er waren geen bezwaren ingebracht door toehoorders. Kwam bruid of bruidegom uit een andere gemeente, dan moest ook in die gemeente de huwelijksafkondiging plaatsvinden. Deze gebeurtenissen werden ook wel aangeduid als de “huwelijks proclamatiën”. Na 1913 werden de afkondigingen alleen schriftelijk gedaan door ze bij het gemeentehuis aan te plakken. Sinds 1987 gebeurt ook dat laatste niet meer.
N.B. Hier en daar heb ik de gang van zaken bij aangifte doen en huwelijk wat vereenvoudigd voorgesteld. Het wetboek waarin één en ander was geregeld was natuurlijk veel uitgebreider en hield ook rekening met allerlei mogelijke uitzonderingen. En natuurlijk zijn de wetten en voorschriften voortdurend gemoderniseerd en aangepast.
N.B. Uit de hele gang van zaken, zoals hier beschreven, vloeit logischerwijze voort, dat een fout of foutje in een akte zo maar was gemaakt en maar al te vaak voorkwam.