Uit het dagboek van Lenie | deel 2

april 2, 2015 in historie, nieuws door Redactie

hoofdstraatHistorisch Informatie Punt HIP in Gorredijk heeft dagboekaantekeningen over een barre tocht van Zuid-Holland naar Noord-Nederland in de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog. In de winter van 1944-1945 stagneerden de voedseltransporten naar de steden in het Westen van ons land. Een groot aantal evacués en hongervluchtelingen zocht een toevlucht naar het noorden. Een reis die soms dagen duurde en niet zonder gevaar was. De achttienjarige Lenie uit Rotterdam ondernam, samen met haar zestienjarig zusje Jean, zo’n tocht, grotendeels te voet. Ze hield er een dagboek van bij.

Donderdag 15 Februari 1945

We krijgen een liter lekkere pap, dus we hebben nu meer moed. Tussen Nijkerk en Putten gaat een boer rogge verkopen, we moeten wachten totdat hij klaar is met het dorsen, wat nog een uur duurt. We krijgen een schep rogge. Er wordt gezegd, dat we er in Putten brood van kunnen laten bakken. Ook zegt men, dat je in Harderwijk bij de Fino soep kunt eten. We proberen bij verschillende bakkers, maar niemand wil roggebrood geven. Het is langs de hele weg druk, van mensen, die terug komen met eten, konijnen of kippen aan de sturen van hun fiets. Ik loop die dag niet veel, ieder ogenblik ga ik maar weer in het gras zitten, mijn voeten branden, ze zijn helemaal kapot.

In Ermelo proberen we weer eens bij een bakker, maar niets hoor. We komen uit een bakkerswinkel, daar komt net een man, die wil in een auto stappen. We vragen of we mee mogen rijden. Hij vraagt waar we naar toe moeten. We zeggen, dat we naar Harderwijk moeten, de man zegt, dat hij niet eerder als in Zwolle stopt, nu dat is nog beter. Wat zijn we blij, dat we die weg niet behoeven te lopen, want wat is dat een eindeloze weg. We vliegen overal voorbij, anders hadden we er misschien wel bijna een week over gedaan. We komen om 5 uur in Zwolle aan, er werd steeds gezegd, dat je in Zwolle warm eten kreeg, maar dat bleek nu weer niet het geval te zijn. Dat was juist gisteren voor het laatst geweest. Het was vreselijk druk in de stad.

Ik ben maar eens op zoek gegaan, om ergens te slapen. Bij het informatiebureau stuurden ze mij naar het oudemannenhuis, maar daar was geen plaats. Ook kreeg ik een adres bij particulieren. We konden daar slapen à ƒ 2 per persoon. Jean had midden in de stad op mij staan wachten, zij vond dat ik lang wegbleef, zij stond te huilen. Maar we zouden die nacht tenminste beter slapen als de voorgaanden. Toen we bij de mensen aankwamen, zouden ze juist gaan eten, ze vroegen of wij eten bij ons hadden. Nu, dat was niet het geval, alleen de schep rogge hadden we nog. Na lang gepraat zouden we de rogge aan de vrouw geven, dan zouden wij er een paar boterhammen voor krijgen. We kregen ieder 3 boterhammen.

Vrijdag 16 Februari 1945

Een juffrouw uit Haarlem vertelt, dat zij er ’s nachts over gepiekerd heeft, hoe of wij verder moeten gaan, want zij vindt, dat wij niet verder kunnen lopen, mijn voeten zijn helemaal doorgelopen. Zij stelt voor, om Jean voor op de stang van haar fiets te nemen en ik achterop. Maar dat zal wel niet lukken. Zij geeft ons ieder een paar boterhammen, want ze vindt dat de Zwolse juffrouw niet erg royaal is. We gaan dan naar beneden, er zijn nog een paar mensen uit Amsterdam, die ons ook een paar boterhammen geven. Wat een gebedel. Wat hebben we vandaag weer een spijt, dat we weggegaan zijn.

We gaan we met z’n drieën weg, eerst eens proberen, of we op de fiets kunnen, maar dat gaat toch niet. Als we een eindje gelopen hebben, we zijn nu veel meer uitgerust als andere dagen, zien we een melkboer met paard en wagen, we vragen of we mee mogen rijden. Het is maar 2 straten door, maar het scheelt weer. Als we er af moeten, gaan we proberen, om iets te eten te krijgen. De rogge hebben we niet gegeven voor het brood. Jean krijgt er bij een bakker 1½ brood voor, nog warm. We eten ieder een halfje op, dat smaakt best. Later krijgt ze bij een slager 2 plakken worst. We lusten nu voorlopig niets meer, we hebben nog een half brood over, maar we zullen nu bij de boeren ook wel gauw wat krijgen. Na Zwolle komt er een lange, saaie weg, maar we rijden eerst nog met de mestkar mee, de man die er op zit zegt, als hij bijna op de plaats van bestemming is, dat we nu wel met een andere wagen die achter ons rijdt, mee mogen.

We zijn dan al weer een heel eind verder, hoewel er nog een saaie weg komt. We komen dan bij de rijksweg en een landweg bij Rouveen uit. Een boer zegt ons, dat we beter de landweg kunnen nemen, met het oog op de vliegers. Er komt een S.S.er naar mij toe en vraagt of ik met een auto mee wil, ik zeg, dat ik wel wil, maar dat er niet één auto stopt. Hij zegt, dat als ik alleen was, dat ik dan wel mee zou kunnen. Maar ik voel er niet veel voor, dan ga ik nog liever lopen. Als er een auto aankomt en hij wil niet stoppen, schiet ik er op, zegt hij. Maar er komen een hele stoot vliegtuigen over, ik zeg, dat ik het er niet op waag, om met een auto mee te gaan. Ik ga liever langs de landweg. We lopen wat verder, steeds vliegtuigen over, maar al gauw kunnen we niet verder, we vragen hier en daar om eten, maar we krijgen niets. We gaan in het gras zitten, kort daarna komt er een boerenkar met bomen aan, hij rijdt erg langzaam. Maar we gaan er toch maar op zitten, want als je in het gras zit, kom je niet verder.

De kar stopt in Staphorst, er is in Rouveen en Staphorst een erge leuke klederdracht. We vragen aan de boer, of hij niet weet, waar we wat kunnen eten. We mogen dan even binnenkomen en krijgen een verse boerenboterham met een kop koffie, wat best smaakt. Het is een gezellig boerenhuis, zand op de vloer, en verder net zo als je dikwijls op platen afgebeeld ziet. We gaan weer verder, op weg naar Meppel. We gaan we in een café vragen of ze limonade hebben, want we hebben weer erge dorst. Er is niets als melk te koop à 20c. per kop, wat we niet duur vinden. Er komen mensen terug, die zeggen dat er een controle is, dat we niet verder mogen. We gaan toch, want stel je voor, nu dat hele eind weer terug, dat nooit. Hoewel we erg weinig hoop hebben, dat we er door mogen. Een dikke mof vraagt om ons persoonsbewijs, ik geef het hem, hij staat een beetje te grijnzen, en zegt dat ik mag gaan. Een meisje uit Amsterdam begint te huilen, de mof begint weer te lachen en zegt, dat een meisje van 22 toch niet meer huilt. Hij zou het zeker een lolletje vinden, als hij vanaf Holland naar Drenthe liep, en als hij dan haast op de plaats van bestemming was, weer dacht terug te moeten gaan. Zo komen we toch gelukkig in Meppel. We gaan dan maar eens op zoek naar slaapgelegenheid. Het Rode Kruis is helemaal vol met evacués uit Limburg. Er staat een man op de hoek en vraag hem, of hij niet weet, waar we kunnen slapen. Hij zegt, dat hij een woonwagen heeft, die hij klaar heeft staan, als hij eens moet vluchten. Wij kunnen daar wel slapen, nu dat doen we dan maar. in het stro.