Vrije tijd in het Gorredijk van de jaren ’50

oktober 22, 2014 in nieuws door Redactie

Door Wieger Moll, Drachten
Herinneringen van Wieger Moll aan zijn lagere schooltijd te Gorredijk in de jaren ’50.

Als je niet de beschikking had over een spelcomputer, een tablet, een laptop, een computer en smartphone of zelfs een televisietoestel, wat deed je dan na schooltijd of op zaterdagmiddag (zaterdagmorgen gingen we naar school) en zondag?

Knikkeren
Potje knikkeren met gewone kleiknikkers was een veel beoefend spelletje. Met een kromme vinger proberen de knikkers in een zelfgemaakt kuiltje te schuiven. Miste je, dan was je beurt voorbij. Wie de laatste knikker in het potje kreeg was winnaar van alle knikkers. Er werd ook wel op mooie stuiters of kogels gemikt met gewone knikkers. Afstand 10, 15 of 20 tegels, al naar gelang de kwaliteit van de stuiter. Later kwamen de veel mooiere en ook veel dikkere glazen stuiters. Op het pleintje bij de brandweerkazerne, achter de lagere school moest je nog oppassen voor de ventilatiegaten ter hoogte van de tegels in het grijze pakhuis van Sytsma. Als je helemaal blut was mocht je misschien van thuis wel een paar nieuwe knikkers kopen, bijvoorbeeld bij Ringenoldus in de Hoofdstraat. Ze werden daar uit een grote pot of bak één voor één op de toonbank voor je uitgeteld.

De winkel van Jan Sijtsema aan de Hoofdstraat.

De winkel van Jan Sijtsema aan de Hoofdstraat.

Blik achter op de fiets
En dan hadden we een periode met een blik achter op de fiets. Dat was een leeg groente- of stroopblikje met een gaatje erin. Dat stond op de kop achter op je “pakjedrager”. Er ging een touwtje door dat gaatje met een spijker dwars op het blikje. Touwtje om de buitenkant van de naaf van je achterwiel en weer terug naar je bagagedrager en stevig vastbinden. Beetje petroleum op het touwtje bij de naaf en dan fietsen. Dan gaf me een jankend geluid. Door het touwtje strakker te draaien werd het geluid nog veel doordringender. Een bijkomende herinnering: De moeder van Neeltje Terpstra was ernstig ziek en meester Wieling verbood ons om langs hun huis aan de Schoolstraat te piepen.

Hardfietsen op het circuit Badweg is ook een tijdlang populair geweest. (Rondje Badweg, Geert v.d. Zwaagstraat, Rindert van Zinderen Bakkerstraat). Dat was vooral in de periode van de Nederlandse toursuccessen. Ter gelegenheid van de Winkelweek kwam de tourploeg met o.a. Wout Wagtmans, Jan Nolten, Gerrit en Adri Voorting naar Gorredijk. Wim van Est reed in dat weekend Bordeaux-Parijs. Ik heb het even nagezocht, dat was in 1953, prijzengeld totaal 1500 gulden, winnaar Noppi Koch, Nolten uit de strijd genomen met 6 ronden achterstand. Begrijpelijk dat daar door ons ook mening rondje is gefietst als imitatie van de grote mannen. Ik verkocht die middag programma’s, die door mijn vader waren gestencild. Ik meen, voor een dubbeltje per stuk.

Vliegeren | Draakjefleane
In mijn lagere schooltijd kocht je geen vlieger, ik weet eigenlijk niet eens of ze wel te koop waren, je maakte er zelf een. Eerst naar de timmerfabriek om een paar dunne afvallatjes. Als je netjes vroeg aan Rinsje Nauta of Fedde van der Veen of baas Feitze mocht je altijd wel een paar uitzoeken. Ik denk trouwens, dat die mannen ze voor ons apart hielden, i.p.v. weggooien. Dan een stuk vliegerpapier kopen bij de boekhandel. Ja, wij verkochten dat ook, dat was voor mij gemakkelijk. En dan zelf zo’n vlieger maken, een mooie ruitvorm of een vierkant. Dirk Dunant van de Nijewei maakte voor mij eens een heel mooie tonvorm, maar die sloeg de eerste avond al “op de kletter” en niet teruggevonden, dus weinig plezier aan beleefd. Mijn pake, ja daar heb je hem weer, die man kon alles, had voor mij een mooie haspel gemaakt, waarmee je het vliegertouw kon opwinden. Als de vlieger mooi vast boven de wind stond kon je een telegram naar boven sturen. Je vouwde een stuk papier zo, dat het langs de draad naar boven zeilde. In die tijd werden er ook nog wel vliegerwedstrijden gehouden. Welke vlieger stond het hoogst/steilst, welke het rustigst en welke was het mooist. Dat vliegeren ook heel anders kon leerde de komst van families uit Indonesië. Die jongens (o.a. Arie, Frans en Frits Komans) maakten, ook wel voor ons, van die kleine gevechts-vliegertjes.

Luchtfoto ULO Gorredijk.

Luchtfoto ULO Gorredijk.

Vissen
In Kortezwaag woonden wij aan de vaart en dat betekende automatisch, dat je geregeld aan het vissen was. Op je verjaardag of bij andere gelegenheid kreeg je een hengel van Meine en zoon Jelle Beenen. Dat was dan meestal een bamboehengel uit één stuk. Snoertje er aan, een stuk brood en vissen maar. In de Hepkema in 1949 stond de uitslag van een viswedstrijd ter gelegenheid van de Winkelweek: prijs voor de kleinste vis: Wieger Moll. Met mijn vader ging ik dan ook wel eens snoekvissen. D.w.z. hij snoekvissen en ik het emmertje met de aasvisjes dragen. Ik moest ook wel eens proberen een kikker te vangen, want met een kikker als aas kon je prima snoekvissen. Ik moest altijd voorop lopen en niet achter mijn vader, want daar trok hij het snoer door de Kompagnonsfeart of de Dwarsfeart. Later, toen wij in Gorredijk woonden, ging ik ook vaak met Pake (en ook wel Beppe) vissen. Pake had een Solex, ik op de fiets, naar het Tjongerkanaal tussen Oudehorne en Olderberkoop of naar het Stroomkanaal of de Heafeart bij Tijnje. En pake had een engelengeduld: als de vis niet wilde bijten zei hij altijd: “Mar dat kin noch wol komme!” En dan bleven we nog een poos zitten. De buit werd ook altijd meegenomen en thuis schoongemaakt. Gebakken op een petroleumstel vormde de gevangen vis een welkome afwisseling en ook wel aanvulling op het dagelijks menu.

Carbidschieten in het klein
Met Oud en Nieuw wordt er tegenwoordig met melkbussen geschoten. Wij deden dat vroeger ook, maar dan in het klein. Met een stroopblik met een losse deksel of zelfs met zo’n heel klein maggie-blikje. Van de vader van Dicky Boorsma kregen we een klein stukje carbid. (Of haalde Dicky dat stiekem?) Even erop spugen, deksel erop, even wachten, voet er op en een lucifer bij het gaatje houden. En dat gaf best een flinke knal.

Lezen
Voor wie van lezen hield kon uit de bibliotheek van school een boek lenen. Bij ons thuis in de gang, achter de boekwinkel was een kleine uitleenbibliotheek, maar dat waren eigenlijk alleen maar “grote mensen”- boeken. Grappig was dat de mensen bijna bij ons in de keuken stonden om boeken uit te zoeken. Later kwam de openbare bibliotheek, waar je lid kon worden en kon kiezen uit een grote hoeveelheid boeken, ook jeugdboeken.

Eierzoeken
En natuurlijk in het voorjaar eierzoeken. ’s Morgens heel vroeg met een aantal jongens richting Langezwaag en voorbij de begraafplaats of bij boer Bakker of nog verder bij De Eersteling het land in. Ik ben daarbij nooit zo succesvol geweest, ik kon nooit wat vinden. Later bleek bij de militaire keuring, dat ik toch wel een “kleurenzwakte” had voor de roden en de groenen, zeg maar een beetje kleurenblind: kievitseieren vielen mij in het gras nauwelijks op.

Fietsen met maten
Of een stukje fietsen met een groepje jongens over de Liphúster Heide, waar Oege-boswachter er altijd voor waakte of je wel op het pad bleef en niet over de heide zelf zwierf, want dat was verboden. Of we waren op weg naar de reigerkolonie bij Kortehemmen, om te kijken en te tellen hoeveel reigers daar wel niet bij elkaar nestelden en of er al jongen waren. Aan de Sweachster Dyk kwam je dan ook langs het Roekebos, waar de durfals met een stuk “kramtried” om de boom helemaal naar boven klommen om de eieren van de roeken uit te halen.
Mijn eerste grote fiets was door pake gemaakt van allerlei fietsonderdelen. Hij was immers voorman bij de gemeentereiniging en “kwam natuurlijk nog wel eens wat tegen”. Alles werd keurig zwart gelakt, het frame en de wielen, de rem was zo’n rubber blokje op het voorwiel. Die fiets had ik nog niet zolang, toen we op het schoolplein een klein springschansje hadden gemaakt van een paar tegels en een plank. Met een vaartje er over heen springen met beide wielen van de grond. Maar ik klapte met mijn fiets tegen het hek en het frame behoorlijk verbogen. Huilend, waarschijnlijk jankend, naar pake en beppe, die vlakbij aan de Marktstraat woonden. Pake heeft toen een ander frame opgescharreld en alles weer omgebouwd. Ik weet het niet meer, maar ik zal thuis wel flink “op’e donder” hebben gehad. Mijn eerste splinternieuwe fiets kreeg ik, toen ik mijn ULO-diploma had gehaald en in Drachten naar de kweekschool ging.