Nieuwe serie over de geschiedenis van Kortezwaag | deel 1

juni 8, 2014 in historie, nieuws door Redactie

Door Anne Veenstra, Rolde
Kortezwaag is een heel oud dorp, maar in de twintigste eeuw is het overvleugeld en opgeslokt door het veel jongere Gorredijk. Rondom de brug bij de voormalige bakkerij van Arjen de Vries (woning uit de 18e eeuw) is het met ‘t Weike en Easterein nog herkenbaar als het dorpje van weleer. Helaas is van de Vinkebuurt niets meer over en De Leien is doorgesneden door de Hans de Jongweg.

In het Kortezwaag van de 40-er en 50-er jaren van de vorige eeuw (mijn jeugdjaren) nam het sociale leven een voorname plaats in. Toen wij in 1946 vanuit Appelscha in Kortezwaag kwamen wonen hadden drie naaste buren geen waterleiding en daarom haalden zij elke morgen vers water bij ons uit de kraan. Omdat huisvrouwen toen niet buitenshuis werkten waren zij de aangewezen personen voor het watervervoer. Traditioneel werd er altijd een buurpraatje aan vastgeknoopt en zo bleef men op de hoogte van het wel en wee in buurt en dorp. In strenge winters kwamen de bewoners van “De Pôle” ook met emmers over de Opsterlandse Compagnonsvaart om bij ons water te halen. Normaal gesproken waren die aangewezen op regenton of waterput. Of zelfs op de vaart, want vader en zoon Koelma wasten hoofd en bovenlichaam uitgebreid vanuit het stap met veel groene zeep en dat zorgde voor veel schuim op de golven! Later meer over “De Pôle”. In bovengenoemde jaren waren er nog geen schuttingen rondom huis en tuin en daarom was er ook menig “praatsje oer de hage” tussen de buren. De vrouwen deden dat vooral bij het ophangen van de was en de mannen tijdens de tuinwerkzaamheden. Want elke bewoner van het Oosterend had een grote groentetuin met allerlei soorten verse groenten én aardappelen. Omdat dat voor de zelfvoorziening meestal nog niet genoeg was hadden de meeste buurtbewoners aan de overkant van de vaart een volkstuintje. Om daar te komen moest je eerst de brug bij bakker Arjen oversteken en daarna het zandpaadje direct rechts van de brug volgen . Op bovenstaande foto is het paadje duidelijk te zien en rechtsonder is een stukje te zien van de Tsjnwyk. Daar kwam de eerste hindernis, want als volleerd fietser hoorde je niet af te stappen om de vlonder van twee planken met leuning te passeren. Soms mislukte dat en meestal hoorde je dan bekende kinderstemmen zingen : “Een snoek, een snoek, bij Anne in de broek!” Die stemmen kwamen dan meestal van een paar van de negen kinderen van Andries en Ynskje Klijnstra. De familie Klijnstra woonde samen met de families Koelma, Kluitenberg en Bergsma op “De Pôle”. De Pôle was eigenlijk een eilandje, want zo’n 25 meter na de Tsjinwyk kwam de vol- gende wijk, waar ook een vlonder over lag, maar die was veel moeilijker te nemen. Na die wijk begonnen de volkstuintjes., die op een stuk grond van wel 100 meter lang lagen ,tot de volgende wijk, waar slechts één plank over lag! Op De Pôle was heel vroeger het huis van de Veenmeester geweest. Eind 19e eeuw was er een leerlooierij en in begin 1900 was de familie Rink de Vries (vader van bakker Arjen) er boer. In mijn jeugd was op De Pôle nog een armoedig bouwwerk, dat was verdeeld in vier woonsteden en ik herinner mij dat er lemen vloeren waren. Desalniettemin woonde de familie Klijnstra er met 11 mensen, Koelma met drie, Bergsma met vier en het ouder echtpaar Kluitenberg. Totaal kende het eilandje , waar een sloot aan de achterkant de verbinding was tussen de Tsjinwyk en de volgende wijk, dus 20 bewoners!

.

Naast de noeste arbeid werd er op de volkstuintjes ook veel bijgepraat en er waren ook altijd wel kinderen die zich er vermaakten en er waren vaak wel enkele Klijnstraatjes die zich erbij aansloten. Tussen het zandpaadje en de volkstuinen was een meidoornheg met in het midden het toegangshek. Het zandpad liep verder langs de volkstuintjes tot de Boppedraai en tussen de hoofdbrug bij bakker Arjen en deze draaibrug waren er vijf vlonders te passeren. Menige bakker en slager fietste moeiteloos met zijn transportfiets met korf voorop over deze vijf obstakels. Tot….! Kortezwaag3
In de achterste volkstuin had melkboer Lammert Dijkstra niet alleen groente en aardappelen, maar ook een madenkwekerij. Hier lag veel gevangen vis te stinken en te rotten tot er maden uit kropen, die bij de sportvissers een welkome aftrek hadden . Een leuke bijverdienste voor melkboer Lammert. Zo nu en dan haalden wij, kinderen, ook wel eens voor een dubbeltje of kwartje maden bij Lammert, maar meestal visten wij met brood of wormen. Die wormen “toverden” we uit een grasveld door een in de grond gestoken mestvork heel snel heen en weer te bewegen. Die domme pieren dachten dan altijd dat er een mol naar hen op jacht was!

Wij visten heel vaak met een groepje kinderen bijeen. Er werden zelfs schoolkampioenschappen vissen gehouden tussen de Kortezwaagster brug en “Bleekers brêge”. met hengels en snoeren uit de hengelsportwinkel van Meine Beenen als prijzen. Als de vissen die we vingen “de maat hadden” dan gingen ze in de emmers met water die we hadden meegenomen. Vrijwel nooit kregen ze weer de vrijheid, want buurman Jansen, een heel goede visser, had ons geleerd hoe een vis geslacht moest worden. Eerst de kop van de brasem, baars of voorn eraf, dan van kop tot staart opensnijden om de ingewanden eruit te halen. De kat stond al te wachten op zijn deel en vast ritueel was om even op de blaas van de vis te trappen voor het bekende knalletje. Dan de vis bij de staart pakken en de schubben eraf schrapen. Mem maakte ze nog even schoon onder de kraan en dan gingen ze in de braadpan. Wat werd er dan gesmuld door het hele gezin! Een welkome aanvulling op het vleesrantsoen van die week. Elke zaterdag namelijk moest ik bij slager Hoekstra of Looijenga een pond vlees, een half pond gehakt (voor de soepballetjes) en een ons gesneden rookvlees of lever (ik mocht kiezen) voor de boterham gehaald.

Soms kwam daar vrijdags een half pond spek bij, want zaterdags werden er meestal bruine bonen gegeten. Dat betekende dan meteen dat er ’s maandags bruine bonensoep op het menu stond. Dat kwam Mem wat beter uit op de wekelijkse wasdag; ze hoefde dan niet uitgebreid te koken. Als er ’s zaterdags geen bruine bonen op het menu stonden, dan was het dikke rijst met margarine, suiker en kaneel. De overgebleven rijst werd op de wasdag als rijstepap (melk erbij en klaar!) genuttigd. Ook was er wel eens macaroni met suiker en margarine, of “dikke pofferd”, of snert! Op de zaterdagmiddag deed ik de boodschappen voor Mem, eerst bij de slager en als de boodschappen naar huis waren gebracht ging ik naar bakker Blaauw. Ik mocht dan altijd de lekkere koeken voor de avond uitzoeken! De zaterdagavond met doppinda’s en een lekkere koek, Willem Parel op de radio en met het hele gezin Mens-erger-je-niet spelen. Wat een gezelligheid zeg!Kortezwaag4