Indrukwekkende lezing tijdens presentatie Tjitskes Dagboek

juni 2, 2014 in nieuws door Redactie

tjitske eisengaLeeuwarden/Gorredijk | Het dagboek van Tjitske Eisenga werd vrijdagmorgen in het Verzetsmuseum te Leeuwarden gepresenteerd door uitgeverij Bornmeer uit Gorredijk. Tjitske Eisenga schreef vanaf 1943 verder in het dagboek van haar man, Jan Eisenga, de bekende Gordykster schoolmeester die in 1943 door de Duitsers werd gefusilleerd.

Het eerste exemplaar van het dagboek werd overhandigd aan de zoons van Jan en Tjitske. De presentatie werd voorafgegaan door een lezing van Truus de Witte. Zij deed onderzoek naar de slachtoffers van de Meistaking in 1943. Deze toespraak maakte grote indruk op de aanwezigen. Voor degenen die er niet bij konden zijn volgt hier de volledige tekst:

Geachte familie Eisenga, geachte aanwezigen.
Tjitskes dagboek, Tjitske har deiboek, wordt in het Fries en het Nederlands uitgegeven. Rechts staat de oorspronkelijke Friese tekst, links de naar het Nederlands vertaalde tekst. Voor deze opzet is gekozen om een zo groot mogelijk publiek te bereiken. In navolging daarvan hebben ook Roel (van der Heide) en ik onze praatjes verdeeld in een Fries en een Nederlands praatje. Want zowel Fries als ‘links’ was de hoofdpersonen van het boek op het lijf geschreven.

Roel heeft verteld over het leven van Jan en Tjitske, de meidagen van 1943 en de jaren erna waarin Tjitske, zonder Jan, haar leven weer op de rails probeerde te krijgen als moeder van Ruerd en Reinder, als schrijfster en als lid van de samenleving met eigen uitgesproken ideeën, met de toenemende beperkingen van een slopende ziekte.
Mijn praatje gaat over hoe een dagboek als dat van Tjitske kan helpen om grip te krijgen op ongrijpbare ervaringen en verhalen.

‘Muoike Sjikke wie net makkelik’, vertelde een familielid, ‘mar muoike Sjikke híe it ek net makkelik’, zei hij er meteen achteraan. En dat had alles te maken met de verlammende onzekerheden en onbeantwoorde vragen die Tjitskes leven kleurden.
Ik ga iets vertellen over die onzekerheden en vragen, die doelbewust door de bezetters waren veroorzaakt, en over het effect wat ze hadden op de getroffenen. Niet alleen op Tjitske, maar ook op haar familie en omgeving, en vooral op Ruerd en Reinder, kinderen nog in mei 1943 en de tien, vijftien jaar erna.
Net als Jan Eisenga werden ook mijn vader en zijn broer opgepakt tijdens de meistaking. Net als Jan Eisenga kregen ze beiden de doodstraf. Mijn vader kreeg als zeventienjarige jongen gratie in de vorm van gevangenisstraf en de nodige martelingen. Mijn oom Broer verdween, net als Jan Eisenga, spoorloos. Gefusilleerd, heette het, op een onbekende plaats, heette het, en daarna begraven op een plaats die niet bekend gemaakt mocht worden, heette het.
Ik meen als dochter van mijn vader iets te voelen van de omstandigheden waarin Ruerd en Reinder zijn opgegroeid. Omstandigheden die een stempel moeten hebben gedrukt op hun levensloop en die van hun kinderen, zoals ze dat deden op mijn leven en dat van mijn kinderen. In negatieve en positieve zin, maar daarover straks meer.

Jan Eisenga verdween spoorloos na die late avond van 3 mei 1943. Nú weten we wat er na zijn arrestatie gebeurde. Nú weten we dat hij gefusilleerd werd, en waar dat gebeurde. Nú weten we dat zijn lichaam in het afgelegen natuurgebied de Appelbergen bij Groningen begraven werd, of ‘gedumpt werd’, kunnen we beter zeggen. Tientallen jaren hebben we dat niet geweten. Tientallen jaren werden daardoor gekleurd door rouw, sprankjes hoop, en vooral door vragen: wat is er gebeurd, en waar is hij?

En dat was ook de bedoeling van de bezetters. Ze hadden nooit zo’n spontane, felle volksopstand verwacht, nadat ze hadden aangekondigd dat 300.000 aanvankelijk met Groot Verlof gestuurde krijgsgevangenen zich opnieuw moesten melden. Deze oud-militairen zouden aan het werk worden gezet in Duitsland, omdat meer en meer Duitse mannen en jongens aan het front nodig waren. De bezetters sloegen de opstand met alle middelen neer, uit angst voor aansluiting bij de geallieerden, en het overslaan van de opstand naar België en Frankrijk.
Ze arresteerden willekeurig enkele mannen. Ze velden willekeurig enkele doodstraffen, de eerste doodstraffen sinds 70 jaar, om de namen van de veroordeelden te kunnen bekendmaken in dagbladen en op roze aanplakbiljetten, die op grote schaal werden verspreid, om de bevolking schrik aan te jagen en weer in het gareel te dwingen.

Niet alleen de arrestaties en vonnissen waren zonder enige logica, ook logen ze over vonnissen en gaven ze bewust misleidende informatie aan familieleden die de moed hadden verzameld om navraag te doen naar hun verdwenen dierbare. Ze kreeg de moeder van Berend Assies op het Scholtenhuis, het SD hoofdkwartier in Groningen, te horen dat ze moest maken dat ze weg kwam, om het leven van haar gevangen zoon niet in gevaar te brengen. Berend was al dagenlang dood, haastig gedumpt in de Appelbergen. De bezetters wilden martelaarschap en wraakacties voorkomen door hun vage en onjuiste informatie over het lot van de opgepakte mannen en jongens.

Naast willekeur en het verstrekken van misleidende informatie hielden de bezetters de executie- en begraafplaats geheim. Ze wilden daarmee verhinderen dat begraafplaatsen bedevaartsoorden werden, of verzamelplaatsen voor groeiend verzet. Voor de in het wilde weg op straat doodgeschoten slachtoffers mocht geen rouwdienst worden gehouden. Ze moesten in de vroege ochtend onder politiebegeleiding begraven worden. Rouwadvertenties waren verboden.
De slachtoffers werden moedwillig ‘vermist’ gemaakt, als persoon, in lot, in omstandigheden en in verhaal. De nabestaanden bleven ontredderd achter.

‘Vermist is erger dan dood’, staat op een brochure van de Gravendienst. De gesprekken die ik heb gevoerd met nabestaanden van vermisten bevestigen de waarheid van deze titel. Want wat is het verschil tussen vermissing en dood?

Iedereen kent de schok en het ongeloof als we horen dat iemand overleden is. Die schok ervoer ik ook toen mijn vader plotseling overleed, veertig jaar geleden. Wát? Het is niet waar! Dat kán niet! Maar de realiteit zelf dwong me de realiteit onder ogen te zien. De realiteit kon niet ontkend worden. Ik zag immers het dode lichaam, de kist, er was een rouwdienst en begrafenis, er kwam een grafsteen met daarop zijn naam. De dood was een voldongen, onomkeerbare realiteit, die mij dwong om het verlies van mijn vader te verwerken, en mij daar zelfs bij híelp.
Mijn leven ging door, het verhaal van mijn vader kreeg gaandeweg een plek in mijn eigen levensverhaal, en in mijn herinneringen. Zijn graf was een vaste plek om naar toe te gaan om hem te herdenken. Een plek die ik trouw kon oproepen en opzoeken, maar de ik ook weer achter me kon laten. De plek bleef.
De dood is een voldongen feit. Bij een vermissing ontbreekt dat voldongen feit. Blijven we na de dood van een dierbare met vragen achter, de dood op zich is zeker. Vermissing laat nabestaanden achter met alleen maar vragen, alle met een open einde.

Is de vermiste dood of leeft hij of zij? Dat zijn al twee verhalen. Welke is waar? Welk verhaal kunnen nabestaanden een plek in hun eigen levensverhaal geven? Het officiële briefje van 17 mei, waarin de burgemeester in opdracht van de bezettende autoriteiten te kennen gaf dat Jan gefusilleerd en begraven was, gaf wel enige zekerheid, maar wat was zekerheid als deze gegeven werd door een bezettend regiem? Als lichaam, graf en verhaal ontbreken? Hoe kunnen we iets een plek geven als we over de tastbare plek in het duister tasten?
Dan is er de vraag over de verblijfplaats. Ingezet aan het front? Ergens in een Duits gevangenkamp, gedwongen aan het werk? Er waren toch zoveel arbeidskrachten nodig? Of was hij toch begraven. Maar waar? Vele verhalen. Welke is waar?
Ten derde de vraag over wat er precies gebeurd is. Doodgeschoten? Weggevoerd? Zonder uitzondering spraken de nabestaanden, die ik heb gesproken, over de mogelijkheid dat heit of pake gehersenspoeld was in Rusland, of misschien aan geheugenverlies leed en vergeten wat dat hij thuis nog een wachtend gezin had. Vele verhalen, welke is waar?
Ten vierde de vraag over wat je zélf kunt doen als nabestaande. Zoeken, maar waar? Redden, maar waar, en met welk gevaar? Wachtte hij op jouw hulp, ergens in Rusland misschien? Alle nabestaanden die ik sprak, noemden zoeken ‘trouw’, en het opgeven ervan als een ‘doodverklaring’. En pas sinds kort weten we uit psychologische onderzoeken dat onze hersenen het domweg vertikken om zomaar aan te nemen dat een dierbare dood is, zonder dat we hem of haar hebben gezien. Deze aanname voelt als een psychische moord.

Bij vermissing is er dus geen eensluidend verhaal dat een plek kan krijgen, er is geen tastbare verblijf- of begraafplaats. De vermissing blijft daardoor volledig door het dagelijkse leven van de achterblijvers heen spelen. Nú, ook al vond de verdwijning tien, twintig, zestig of tachtig jaar geleden plaats. Een verdwijning kan met datum en tijdstip worden aangewezen, een vermissing niet. De hoop zakt bij vermissing langzaam weg, om steeds weer op te laaien. Eerst bij de terugkeer van de duizenden dwangarbeiders die uit Duitsland terug keerden. Later bij de massagraven die gevonden werden. Tot 1956 kwamen nog gevangenen terug uit het oosten. Zou hij ook terug komen?

Nabestaanden van vermisten leven in een doolhof zonder uitgang. Dit zorgt voor een constante spanning, die, omdat het over het lot van dierbaren gaat, niet te dragen is. Immers, uit liefde voor onze geliefden willen we dat het goed met hen gaat.

Een extreem traumatische ervaring, de plotselinge verdwijning onder een wreed regiem, gevolgd door extreem traumatische omstandigheden, de vermissing en de onmogelijkheid om te zoeken of hulp te verwachten van opsporende overheden.
Een voortdurende stress, die niet afneemt, en die uitput en ziek maakt.

Trauma’s laten zich niet wegstoppen. Trauma’s kunnen alleen maar verwerkt worden door herbeleving af te wisselen met ontkenning. Door de herbeleving worden de ervaringen gaandeweg tot een hanteerbaar verhaal gesmeed, wat langzamerhand ‘eigen’ wordt, en waar de scherpste kantjes wat van af gaan. Door ontkenning wordt geïnvesteerd in het herstel van het eigen leven van de getroffene. Maar omdat de verdwijning een vermissing werd, met alle onzekerheden van dien, kan er van deze vorm van verwerking geen sprake zijn. Want hoe is er een hanteerbaar verhaal te maken als er sprake is van vele mogelijke verhalen, alle met een open eind?

Tjitske deed twee dingen, waarin ze haar tijd vooruit was.
In de jaren ’40, ’50 gold het als gezond dat de banden met de overledene tijdens een korte periode van rouw verbroken werden. Pas daarna kon de nabestaande zijn of haar eigen leven weer vervolgen. Tjitske verbrak die band niet, immers, was Jan wel écht overleden?
Tjitske begon niet zelf een dagboek, maar schreef verder in het dagboek van haar man, en richtte zich in haar schrijven tot hem. Daarmee creëerde ze een plek waarin ze volledig samen met Jan was, een plek die al van Jan was, een plek die ze op kon zoeken en weg kon zetten. Ze leefde het tweesporen-traject wat sinds kort wordt aanbevolen bij het zo goed mogelijk volhouden van het leven met vermissing: wissel trouw af met het gaan van je eigen gang, en beleef die trouw op een vast moment, op een vaste plek. Aangrijpend vond ik het dat Tjitske zo vaak het woord ‘trouw’ noemt in het dagboek.

En dan nu de kinderen.
Ruerd en Reinder waren kinderen toen hun vader plotseling verdween en hun moeder achterbleef. Ziek en ontredderd.
In de jaren ’40, ’50 heerste de overtuiging dat kinderen geen last hadden van het verdriet en de trauma’s van de oudere familieleden. Zij waren zich niet bewust van de ernst van de omstandigheden, die de ouderen wel ervoeren, heette het. Kinderen hadden hun hele leven nog voor zich.
Daarnaast was er een mentaliteit van sparen en ontzien. Waarom kinderen belasten met ellendige verhalen, of met een ongrijpbaar verhaal als dat van een vermissing? Van bijna alle nabestaanden hoorde ik dat alle aandacht uitging naar de weduwe wiens man verdwenen was. Iedereen spaarde elkaar. Ouderen spaarden jongeren door hen niet met akelige verhalen op te zadelen. Jongeren spaarden ouderen, door beladen onderwerpen te vermijden die de ouderen overstuur zouden maken. Een haarscherp aangevoelde en in stand gehouden samenzwering van zwijgen, sparen en ontzien.
Ten derde werden kinderen buiten ‘grotemensenzaken’ gehouden. Deels omdat deze zaken hen niet aangingen als kinderen, deels omdat ze er toch niets mee konden, deels om hen te sparen en ontzien, zoals ik net vertelde.

En zo groeiden de kinderen op met twéé door elkaar lopende ontbrekende verhalen: waar is heit en wat is er met hem gebeurd, en wat is er toch met mem? En met pake en beppe?
Alle nabestaanden die ik sprak gaven aan van alles te hebben gevoeld, maar tastbare feiten en informatie te hebben gemist om hun gevoel aan te kunnen staven. Ze gaven zonder uitzondering aan dat de verzwegen zaken wel zó ernstig moesten zijn, dat ze alle voorstellingen te boven gingen. Zonder uitzondering gaven ze aan dat het leven met de ontbrekende verhalen hen had gevormd.
Als positieve invloeden, afhankelijk van karakter uiteraard, noemden velen dat ze erg idealistisch waren geworden, een groot gevoel van rechtvaardigheid hadden, een drang naar waarheid ervoeren, vasthoudend waren, en zich ergens volledig in vast konden bijten. Ook noemden enkelen dat ze heel gevoelig voor sferen waren geworden, en vanuit hun inlevingsvermogen feilloos konden aanvoelen hoe de vlag er bij anderen bijhing. De meesten hadden de puberteit overgeslagen, en bleven, gaven ze besmuikt toe, de rest van hun leven een beetje puberen.
Als negatieve invloeden noemde een aantal dat ze de neiging hadden zichzelf altijd weg te cijferen ten gunste van anderen, een vermoeiende rusteloosheid te ervaren, soms een lastig mengelmoesje van bindingsweerstand en verlatingsangst hadden, en er vast van overtuigd waren dat anderen het altijd erger hadden dan zij. Mijn kinderen vertelden me dat ik ook hén daarmee geterroriseerd had (hun woorden), en ze roepen geregeld: “Jaaaaaaa, mam, het kan altijd erger!”
Invloeden die begrijpbaar worden, of zelfs bijgesteld kunnen worden als je weet waar ze vandaan komen.

“Je begrijpt het hier en nu pas als je de weg er naar toe kent”, vertelde een nabestaande, “en als die weg gaten en hobbels en ontbrekende stukken heeft, wordt ook het hier en nu aangetast.”

Een andere nabestaande gaf aan hoe belangrijk het voor kinderen was om ontbrekende verhalen aan het licht te brengen: “De ouderen weten waar alle ellende vandaan komt. Hun verhaal heeft als het ware wortels in de grond. Kinderen, die nog heel jong of nog niet geboren waren toen de gebeurtenissen plaatsvonden, weten niet waar de ellende vandaan komt. Ze pikken van alles op van de ouderen, ze vermoeden van alles, maar het hangt in de lucht, het heeft geen wortels. Ze kennen de wortels niet omdat de ouderen hen daar afzijdig van hielden om hen of zichzelf te sparen. Door het ontbreken van wortels raken de kinderen de grond van hun bestaan kwijt. De ouderen groeien scheef omdat ze lijden onder de gebeurtenissen. En de kinderen groeien automatisch scheef mee, omdat ze in principe solidair zijn met de ouderen, en afhankelijk van hen zijn. Maar de kinderen gedijen niet in dit scheefgroeien. Niemand kan groeien op ongrijpbare wortels van anderen. Ze moeten alsnog hun eigen wortels zien te vinden. Die liggen voor een groot deel in de wortels van de ouderen. Het is dus belangrijk om terug te gaan, uit te zoeken, uit te praten, antwoorden te vinden. Dan ontdek je als kind je eigen wortels, en kun je de plant van je eigen leven laten groeien.”

Net als Ruerd en Reinder groeide ik op met twee ontbrekende verhalen. Hoewel, in veel mindere mate: mijn oom was vermist, niet mijn vader. Ik heb 18 jaar een vader gehad, en zijn dood was een voldongen feit. Zijn rusteloze leven en veel te vroege dood hadden me echter met veel onbeantwoorde vragen achtergelaten. Aan de spanning rond de korte anekdotes, die heit mondjesmaat vertelde over de oorlog en de gevangenis, en aan het hardnekkig zwijgen over dat o zo aanwezige schilderij van omke Broer, voelde ik dat er veel meer aan de hand was dan hij ons meegaf. Waar was omke Broer? Waarom die nachtmerries van heit over de oorlog? Waarom dat heimelijke bezoek aan een paragnost, met de portomonee van omke Broer? Waarom die eenzame ritjes naar de Afsluitdijk, en de stilte en de betraande ogen daarna? Waarom die onbeheerste huilbuien tijdens de Mattheus Passion? Waarom ging de televisie uit bij films over de oorlog? En waarom die ijzige spanning rond de meidagen, en het weigeren van een dodenherdenking? Maar er mocht niet over gepraat worden. Dat weet je gewoon, als kind, dat hoeft je niet eens verteld te worden.

Toen ik me twintig jaar na heits dood realiseerde dat ik toch wel wat ‘scheef’ was gegroeid, en toen ik me realiseerde dat ik mijn eigen kinderen scheef zou laten meegroeien, wist ik dat ik in moest ingrijpen. Daarnaast kon ik het niet verkroppen dat iemand zomaar kon verdwijnen, en dat niemand iets deed. Ik begon te zoeken: wat was er gebeurd tijdens die meidagen, waar was omke Broer, en wat had heit zo genekt, dat de ouderen tijdens zijn begrafenis fluisterden dat hij was ‘ingehaald door de oorlog’?.

Het ene ontbrekende verhaal staat nu in het volle daglicht. Het is nu gedetailleerd bekend wat er is gebeurd met Jan Eisenga, mijn oom Broer, en de andere 14 lang vermiste slachtoffers van de meistaking. Het verhaal staat op schrift en wordt gedeeld. Hun graf is bekend en gemarkeerd. Hun namen staan gegraveerd op de steen bij hun niet geruimde graf. Het verhaal van de feiten is boven water.

Het andere ontbrekende verhaal kan ik slechts afleiden uit dit feitelijke verhaal. Wat moet heit zich niet te dragen schuldig hebben gevoeld. Beiden hadden ze immers meegedaan aan de opstand, beiden hadden ze de doodstraf gekregen. Was de gratie een bijna grotere straf dan de dood? Ik heb heit nooit een seconde van zijn leven zien verlummelen. Wilde hij zó zijn best doen om zijn leven na de dood van zijn broer als het ware te verdienen? Zoals de soldaat Ryan, die zich bij de graven van zijn drie gesneuvelde broers in tranen afvroeg: “Did I live good enough?” Was dat schuldgevoel zo zwaar, dat hij amper prikkels kon verdragen, geen luide muziek, geen plotselinge geluiden, geen druk gedrag wat kleine kinderen eigen is? Maar toch ook een hele goede vader was en wilde zijn, die zijn oudste zoon naar zijn vermiste broer vernoemde, en geweldig leuke dingen met ons deed? “Zijn schuld sloeg hard, ik kon hem niet ontwijken, die hand die ook troostte”, schreef mijn broer zo pijnlijk treffend. De meeste nabestaanden bleken dit te herkennen, vol begrip voor de gelukkig zeldzame maar heftige uitbarstingen.
Als kinderen niet weten waar heftige reacties van de ouderen vandaan komen, geven ze zichzelf vaak de schuld. Ze voelen zich verantwoordelijk voor de rust van de ouderen, dus ook voor de uitbarstingen. Het verhaal kennen bevrijdt hen van die verantwoordelijkheid.

Ik had er veel voor over gehad om een dagboek van mijn vader te vinden, waarin hij zijn diepste wanhoop onder woorden had gebracht, zoals Tjitske dat heeft gedaan. Ook dat zou zinsneden hebben bevat over het niet aankunnen van het leven, gevolgd door de schuld over die ontboezemingen. Over het niet aankunnen van de kinderen, gevolgd door het schuldgevoel daarover. Over trouw aan zijn broer en aan de doodstraf die ze toch beiden hadden gekregen, gevolgd door het vaste voornemen er het aller-allerbeste van te maken. Ik vond schriftjes van hem met idealistische inleidinkjes voor jongeren-gespreksgroepen die hij begeleidde. Een dagboek kan ik slechts gissen.

Het dagboek van Tjitske kwam diep bij me binnen. Als moeder voelde ik me verwant met Tjitske. Als ‘dochter van’ voel ik me verwant met Ruerd en Reinder. Het dagboek van Tjitske brengt het andere ontbrekende verhaal aan het licht: wat ging er om in de oudere nabestaanden? Nabestaanden die ons hebben opgevoed, naar hun beste weten, naar hun beste kunnen, onder amper te dragen spanningen?

Ik ga afronden. Ik sta hier niet alleen als ‘dochter van’ en als onderzoeker, maar ook namens de Cortsstichtingen. Kees Corts heeft zijn uiterste best gedaan om zijn vermiste jeugdvriend Will van Rossum te vinden. Hij was de eerste nabestaande die opperde dat Jan Eisenga en Will in de Appelbergen rustten. Mede door zijn inspanningen kon ik verder onderzoek doen en het hele verhaal reconstrueren en delen. Als Cortsstichtingen beheren we de erfenis van Kees, om daar goede initiatieven mee te financieren.
Ruerd, Reinder en familie, toen ik tijdens een bestuursvergadering een krachtig pleidooi hield om na de biografie van jullie heit en pake ook de uitgave van het dagboek van jullie mem en beppe te bekostigen, bleef het secondelang muisstil. Ik dacht: “Oh, oh, dit gaat niet door.” Maar toen begon de eerste te applaudisseren, gevolgd door de anderen. Men was sprakeloos, en steunde unaniem de financiering.

Roel sloot af met de woorden dat Tjitske een bijzondere, moedige vrouw was. Dat was ze ook. Ik wil afsluiten met de woorden dat ik het heel bijzonder en moedig vind dat Ruerd en Reinder dit intieme, kwetsbare, niets verhullende dagboek met ons willen delen.
Ik heb me sterk gemaakt voor het ontsluiten van het eerste ontbrekende verhaal: dat van de meistaking, de verdwijningen, de opgravingen, en het leven met vermissing. Dankzij jullie toestemming krijgen we toegang tot het tweede ontbrekende verhaal. Na ‘wat gebeurde er’ ervaren we nu ‘en hoe voelde dat’. Het verhaal wat zo essentieel is om als kinderen onze eigen wortels te vinden en versterken.

Samen met Roel geef ik dan ook de eerste twee exemplaren van het boek aan jullie.